Jump to content
  • sanniesshop-banner.gif.d86ea02547aa126c899b25f607244aaf.gif sanniesseeds instagram

Sign in to follow this  
Cypress Hill

Nog Meer Biologie

Recommended Posts

Cellen, transport, turgor, osmose, diffusie, enz.

 

 

Plantaardige en dierlijke cellen

 

Elk deel van een cel met een eigen functie wordt een organel genoemd.

Een cel bestaat uit cytoplasma (celplasma) en kernplasma. In het cytoplasma komen verschillende typen organellen voor. Tussen de organellen bevindt zich het grondplasma: een stroperige vloeistof die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen (o.a. zouten, eiwitten en vetachtige stoffen). De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan. De celkern bestaat uit kernplasma. De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan. De celkern regelt de stofwisselingsprocessen die in de cel plaatsvinden.

In het cytoplasma kunnen vacuolen voorkomen. Een vacuole is een 'blaasje', gevuld met vocht. Een vacuole is omgeven door een vacuolemembraan. In dierlijke cellen komen slechts weinig vacuolen voor, die meestal klein zijn. Vaak ontbreken ze geheel. Jonge plantencellen bevatten meerdere vacuolen. Bij oudere plantaardige cellen zijn de vacuolen samengevloeid tot één grote centrale vacuole. Het cytoplasma ligt dan in een dunne laag tegen de celwand aan. We noemen dat wandstandig cytoplasma. Grote, centrale vacuolen spelen een rol bij de stevigheid van plantaardige cellen. Hier gaan we straks verder op in.

Bij plantencellen bestaat het vacuolevocht uit water met opgeloste stoffen, o.a. zouten, glucose en andere reservestoffen, afvalstoffen en kleurstoffen. Deze kleurstoffen geven kleur aan bijv. bloemen en vruchten. De blauwe, paarse, rode of roze kleur van bloemen wordt meestal veroorzaakt door de kleurstof anthocyaan. Anthocyaan geeft ook de kleur aan een rode ui.

In het cytoplasma van jonge plantencellen komen proplastiden voor. Proplastiden zijn kleine korrels die zich tot plastiden kunnen ontwikkelen. Uit proplastiden kunnen chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten ontstaan.

Plastiden komen niet voor in dierlijke cellen.

In chloroplasten (bladgroenkorrels) vindt fotosynthese plaats. Fotosynthese is een proces waarbij met behulp van licht glucose wordt gevormd uit water en koolstofdioxide. Hierbij komt ook zuurstof vrij.

Chromoplasten (kleurstofkorrels) bevatten gele en/of rode kleurstoffen (pigmenten). Felle gele, oranje en rode kleuren van bloemen en vruchten worden vaak veroorzaakt door deze plastiden.

Chloroplasten en chromoplasten kunnen in elkaar overgaan. Bijvoorbeeld wanneer een tomaat rijpt wordt, verandert de kleur van groen naar rood.

Leukoplasten zijn kleurloos. Leukoplasten kunnen zich ontwikkelen tot chloroplasten, chromoplasten en amyloplasten (zetmeelkorrels). In amyloplasten is zetmeel opgeslagen.

 

Het cytoplasma van een plantaardige cel vormt een stevig laagje om de cel heen: de celwand. De celwand is tussencelstof en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid. De celwanden van naburige cellen sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de celwanden komen dan kleine holten voor: de intercellulaire ruimten. Deze holten zijn gevuld met lucht.

 

De submicroscopische bouw van cellen

 

Het endoplasmatisch reticulum is een ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in het cytoplasma. Doordat de twee membranen bijna tegen elkaar aanliggen, ontstaan afgeplatte holten en kanaaltjes. De ruimten tussen de membranen staan met elkaar in verbinding. Het enoplasmatisch reticulum vervult een functie bij het transport van stoffen in de cel.

Het membranenstelsel van het endoplasmatisch reticulum gaat over in het kernmembraan. Ook dit is een dubbel membraan. In het kernmembraan zitten openingen, de kernporiën. Door deze kernporiën staat het cytoplasma in verbinding met het kernplasma. In de kern komen één of meer kernlichaampjes voor. In het kernplasma liggen chromosomen. Deze zijn echter alleen tijdens een deling van de kern zichtbaar (mitose). In de chromosomen bevindt zich de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme. Deze informatie ligt vastgelegd in de moleculen van de stof DNA.

Ribosomen zijn bolvormige organellen die een functie hebben bij de synthese (vorming) van eiwitten. Het grootste deel van de ribosomen ligt op de membranen van het enoplasmatisch reticulum, de rest komt vrij in het cytoplasma voor.

Het Golgi-systeem bestaat uit opeengestapelde platte blaasjes, elk omgeven door een membraan. Eiwitten die in de ribosomen zijn gesynthetiseerd, komen terecht in de ruimten tussen de membranen van het endoplastmatisch reticulum. De eiwitmoleculen hebben dan nog niet hun uiteindelijke vorm gekregen. Van het endoplasmatisch reticulum snoeren zich blaasjes af. Deze blaasjes versmelten met het Golgi-systeem. In het Golgi-systeem krijgen de eiwitmoleculen hun uiteindelijke vorm. Van het Golgi-systeem snoeren zich ook blaasjes af. Sommige blaasjes bevatten eiwitten die buiten de cel worden afgegeven. De afgifte van stoffen door een cel wordt secretie genoemd. In cellen van klieren (bijv. van een speekselklier of een hormoonklier) en in cellen van slijmvlies (bijv. van het slijmvlies aan de binnenkant van de luchtwegen vindt veel secretie plaats.

In dierlijke cellen worden ook lysosomen van het Golgi-systeem afgesnoerd. Lysosomen blijven in de cel. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen. Enzymen hebben een functie bij stofwisselingsprocessen. Onder de omstandigheden die in cellen heersen, verlopen de meeste chemische reacties zeer traag. Enzymen kunnen deze reacties versnellen. De enzymen in lysosomen hebben een functie bij de vertering van stoffen in de cel.

Mitochondriën (enkelvoud mitochondrium) zijn ronde boonvormige organellen. Ze bestaan uit een dubbel membraan, waarvan het binnenste membraan sterk is geplooid. In mitochondriën vindt verbranding plaats, vooral van glucose. Voor dit proces is zuurstof nodig. De enzymen die verbranding mogelijk maken, liggen op het binnenste membraan. De energie die bij verbranding vrijkomt, wordt tijdelijk opgeslagen in moleculen van de stof ATP (adenosinetrifosfaat). Als er op een later tijdstip ergens in de cel energie nodig is, wordt deze energie weer vrijgemaakt uit de ATP-moleculen. Het aantal mitochondriën per cel is afhankelijk van de activiteit van de cel.

De chloroplasten in plantaardige cellen zijn gevuld met membranen, waartussen zich afgeplatte holten bevinden. De membranen lijken gerangschikt te liggen als stapels munten. Op de membranen liggen enzymen voor de fotosynthese.

Het celmembraan vormt de grens tussen de cel en zijn omgeving. Het transport van stoffen tussen de cel en zijn omgeving vindt selectief plaats: het celmembraan laat bepaalde stoffen de cel ingaan, maar houdt andere stoffen tegen. Op deze manier wordt de samenstelling van het cytoplasma geregeld via het celmembraan. Ook zorgt het celmembraan voor een zekere bescherming.

 

membrane.jpg

 

Je ziet in de afbeelding dat het celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden (vetachtige stoffen), waarin eiwitten liggen ingebed. De eiwitmoleculen verschillen in grootte. Sommige eiwitten en enkele fosfolipiden hebben koolhydraatketens die naar buiten steken (in het plaatje gele, zeshoekige ketens).

 

Diffusie en osmose

 

Iedere cel staat in contact met zijn omgeving. Cellen nemen uit hun omgeving stoffen op en geven aan de omgeving stoffen af. Bij deze opname en afgifte van stoffen spelen diffusie, osmose en actief transport een rol.

 

Concentratie

 

Een oplossing bestaat uit een oplosmiddel met één of meer opgeloste stoffen. Bij organismen is water het belangrijkste oplosmiddel. De concentratie geeft meestal de hoeveelheid opgeloste stof per volume-eenheid van de oplossing aan. De concentratie van een oplossing kan worden uitgedrukt in bijv. volumeprocenten of in gram per liter. Het is ook mogelijk de concentratie aan te geven in gewichtseenheden. De concentratie van een oplossing kan dan bijv. worden uitgedrukt in massaprocenten of in milligram per kubieke meter. Lage concentraties van een opgeloste stof worden vaak uitgedrukt in ppm (parts per million). 1 ppm komt overeen met een concentratie van 0,0001%. De concentratie wordt altijd berekend ten opzichte van de totale oplossing. Als bijv. in 95 gram water 5 gram suiker wordt opgelost, ontstaat hierdoor 100 g oplossing. In massaprocenten is de concentratie van deze oplossing 5%, want de totale massa van de suikeroplossing bestaat 5/100 deel uit suiker.

Bij gassen wordt het begrip druk (of spanning) gebruikt in plaats van concentratie. Gasmoleculen verplaatsen zich snel en botsen daardoor vaak tegen de wand van de ruimte waar het gas zich bevindt. Door de botsingen wordt een druk op de wand uitgeoefend. Heer meer gasmoleculen per tijdseenheid tegen de wand botsen, hoe hoger de druk is die op die wand wordt uitgeoefend. De druk van een gas wordt aangegeven met jet symbool p en uitgedrukt in pascal (Pa) of kilopascal (kPa).

 

Diffusie

 

Als iemand in de hoek van een kamer een gaskraan even openzet is enige tijd later overal in de kamer gas te ruiken. De gasmoleculen vermengen zich met de lucht en verspreiden zich over de hele ruimte. Dit verschijnsel heet diffusie. Als je in een glas een geconcentreerde oplossing van een kleurstof doet en daar bovenop water schenkt, vermengt de kleurstof zich met het water. Ook dit heet diffusie.

Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie van die stof. Diffusie vindt plaats in een gasvormig of een vloeibaar medium. Diffusie komt tot stand doordat de moleculen van de gassen of van de vloeistoffen bewegen. Deze bewegingen zijn ongericht. Elk molecuul beweegt in een rechte lijn tot het tegen een ander molecuul botst. Door de botsing verandert de bewegingsrichting. Hierdoor bewegen moleculen naar alle kanten door de ruimte die het medium (vloeistof of gas) inneemt. Diffusie leidt tot een homogene (gelijkmatige) verdeling van moleculen over de beschikbare ruimte.

Als je een bak hebt met aan de ene kant van een schot een suikeroplossing en aan de andere kant van het schot gedestilleerd water en je haalt het schot weg, dan bewegen de glucosemoleculen en watermoleculen zich door heel de bak. Na enige tijd is er een nettoverplaatsing opgetreden van glucosemoleculen van links naar rechts en van watermoleculen van rechts naar links. Door diffusie wordt de glucoseconcentratie in de hele bak gelijk. De nettoverplaatsing van een stof per tijdseenheid wordt diffusiesnelheid genoemd. Deze is afankelijk van de temperatuur. Bij een stijgende temperartuur neemt de bewegingssnelheid van de moleculen toe en worden de botsingen tussen de moleculen krachtiger. Hierdoor kunnen de moleculen zich sneller over een ruimte verspreiden.

De diffusiesnelheid is afhankelijk van een aantal factoren.

· Van het diffusieoppervlak: hoe groter het diffusieoppervlak is, des te sneller vindt diffusie plaats.

· Van de afstand waarover diffusie plaatsvindt: hoe kleiner de afstand, des te sneller vindt diffusie plaats.

· Van het drukverschil of concentratieverschil: hoe groter het drukverschil of concentratieverschil is, des te sneller vindt de diffusie plaats.

Daarnaast is de diffusiesnelheid afhankelijk van de temperatuur, de aard van de diffunderende stof (o.a. de grootte van de moleculen), en het medium waarin de diffusie plaatsvindt. In het medium lucht (gassen) verloopt de diffusie ongeveer 300000 keer zo snel als in het medium water (vloeistoffen).

 

Osmose

 

Diffusie kan ook optreden als vloeistoffen of gassen zijn gescheiden door een wand, waar alle moleculen doorheen kunnen gaan. Zo’n wand noemen we doorlatend of permeabel. Een poreuze aardewerk bloempot is permeabel.

Sommige membranen hebben poriën die zo klein zijn, dat alleen watermoleculen er doorheen kunnen gaan. De moleculen van in het water opgeloste stoffen kunnen niet door deze membranen heen. Deze membranen noemen we halfdoorlatend of semi-permeabel.

Als twee oplossingen met een verschillend concentratie van elkaar zijn gescheiden door een semi-permeabel membraan, treed osmose op. Er treedt een nettowaterverplaatsing op van de oplossing met de laagste concentratie naar de oplossing met de hoogste concentratie. Hierdoor daalt de concentratie van deze laatste oplossing. Doordat er bij de oplossing met de laagste concentratie water weggaat, stijgt de concentratie van deze oplossing.

Door de concentratie aan opgeloste stoffen heeft een oplossing een bepaalde osmotische waarde. Hoe hoger de concentratie van een oplossing is, des te hoger is de osmotische waarde. De osmotische waarde van een oplossing is afhankelijk van het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid. Dit is van belang bij stoffen die in ionen uiteenvallen. Keukenzout (NaCl, natriumchloride) bijv. valt in water uiteen in Na+- en Cl—ionen. Glucose valt in het water niet uiteen in ionen. Een oplossing met een bepaald aantal moleculen NaCl heeft daardoor een hogere osmotische waarde dan een oplossing met hetzelfde aantal moleculen glucose. Als deze twee oplossingen gescheiden zijn door een semi-permeabel membraan, treedt osmose op. Osmose is te omschrijven als de verplaatsing van water door een semi-permeabel membraan, van een plaats met een lage osmotische waarde naar een plaats met een hoge osmotische waarde.

 

Membranen en het transport van stoffen

 

Eencellige dieren zoals een amoebe en een plantofferdiertje leven in het water. Het celmembraan is voor eencelligen de scheiding met de omgeving, met het externe milieu.

Bij de meeste soorten bestaan de organismen uit veel cellen. Bij veelcellige dieren heeft een groot aantal cellen geen contact met het externe milieu, doordat die cellen dieper in het organisme zijn gelegen. Ze worden omgeven door andere cellen. Iedere individuele cel van een veelcellig dier wordt omgeven door een dun laagje vloeistof, de weefselvloeistof. De weefselvloeistof van een organisme vormt één geheel. We noemen dit geheel het interne milieu. Ook het bloedplasma wordt tot het interne milieu gerekend.

Voor veelcellige dieren geldt dat het celmembraan de grens vormt tussen een cel en zijn interne milieu. Het celmembraan laat selectief bepaalde stoffen de cel in gaan en houdt andere stoffen tegen. Om deze reden wordt het celmembraan selectief permeabel genoemd.

Een celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden, waarin eiwitten liggen ingebed. Zuurstof en koolstofdioxide diffunderen gemakkelijk door de fosfolipidenlagen heen. Het cytoplasma bestaat voor het grootste deel uit water met opgeloste stoffen. Doordat de fosfolipiden in het celmembraan vetachtige stoffen zijn, vormen ze een barrière voor in water oplosbare stoffen die minder goed in vet oplosbaar zijn. Deze stoffen kunnen niet zonder meer door het celmembraan heen diffunderen. Hierdoor zijn cellen in staat de concentratieverschillen tussen het cytoplasma en het milieu te handhaven.

Water en wateroplosbare stoffen passeren een celmembraan via de eiwitten. Sommige eiwitten bezitten een met water gevulde porie. Hierdoor kunnen water en in water oplosbare stoffen met kleine moleculen de cel in en uit. Het transport van water wordt gewoonlijk veroorzaakt door osmose, waarbij het celmembraan werkt als semi-permeabel membraan.

Andere eiwitten in het celmembraan zijn werkzaam als transportenzymen. Deze eiwitten kunnen bijvoorbeeld glucosemoleculen of Cl—ionen door het celmembraan heen transporteren. Aan de ene zijde van het celmembraan wordt een molecuul gebonden. Door deze binding verandert de vorm van het transporteiwit waardoor het molecuul of ion wordt verplaatst naar de andere zijde van het celmembraan. Daar wordt de binding tussen het transportenzym en het molecuul of ion verbroken.

De werking van deze transportenzymen kost de cel geen energie. Door diffusie komen molecuul of ion en transportenzym met elkaar in aanraking. Het transportenzym versnelt de diffusie van het molecuul of ion door het celmembraan heen. Net als het transport door diffusie kan deze manier van transport alleen plaatsvinden met het concentratieverval mee. We bedoelen daar mee dat het transport alleen kan plaatsvinden van een plaats met een hoge concentratie van die stof naar een plaats met een lage concentratie van die stof.

Bij enkele stoffen kan het transport door celmembranen ook plaatsvinden tegen het concentratieverval in. Dit is bijv. het geval bij glucosemoleculen en bij Na+-, K+- en Ca2+-ionen. Dit transport vindt plaats door speciale transportenzymen. Transport dat tegen het concentratieverval in plaatsvindt, kost energie. We noemen dit transport actief transport. De energie die voor dit transport nodig is, wordt geleverd door ATP-moleculen. Cellen handhaven bijv. een verschil in concentratie van Na+- en K+-ionen aan weerszijden van het celmembraan. In het cytoplasma is de Na+-ionenconcentratie lager en de K+-ionenconcentratie hoger dan in de extracellulaire ruimte. Als er alleen passief ionentransport zou plaatsvinden, zou dit concentratieverschil verdwijnen. Maar speciale transportenzymen verwijderen voortdurend Na+-ionen uit de cel en halen K+-ionen de cel binnen. Men spreekt daarom ook wel van de natrium-kaliumpomp.

Het celmembraan kan ook speciale eiwitten bevatten, die aan de buitenkant stoffen kunnen binden. Deze eiwitten worden receptoreiwitten genoemd. De verschillende typen weefsels hebben in hun celmembranen verschillende typen receptoreiwitten. Sommige typen receptoreiwitten reageren met antistoffen, andere met stoffen die door zenuwcellen worden afgegeven en weer andere met hormonen.

 

Stoffentransport binnen een cel

 

Het is ook mogelijk dat stoffen door cellen worden opgenomen zonder dat ze daarbij het celmembraan passeren. De stof wordt dan ingesloten in een blaasje dat van het celmembraan wordt afgesnoerd. Dit actieve proces wordt fagocytose genoemd als vaste stoffen worden opgenomen; worden vloeistoffen opgenomen heet het pinocytose. De voedselopname bij eencelligen zoals pantoffeldiertjes en amoeben vindt op deze manier plaats. Aan het afgesnoerde blaasje worden verteringsenzymen toegevoegd, bijv. doordat het blaasje versmelt met een lysosoom. De verteringsproducten uit het blaasje worden door actief transport via het celmembraan opgenomen in het cytoplasma.

Afvalstoffen en celproducten kunnen uit de cel worden verwijdert door een proces dat omgekeerd verloopt. Lysosomen kunnen bijv. op deze manier met het celmembraan versmelten en hun inhoud afgeven.

Uit het feit dat een lysosoommembraan en een celmembraan kunnen versmelten blijkt, dat er geen grote verschillen in de bouw zijn tussen deze membranen. De meeste organellen in een cel zijn omgeven door een membraan. Al deze membranen zijn op vergelijkbare manier opgebouwd als het celmembraan. Behalve bij bacteriën bevat elke cel een uitgebreid stelsel van membranen, waardoor de cel in een groot aantal compartimenten is verdeeld. Tussen deze compartimenten is zowel diffusie als actief transport van stoffen mogelijk. Ook blijkt in veel cellen het cytoplasma als geheel te kunnen stromen. We noemen dat plasmastroming.

Door de compartimenten van een cel is het mogelijk dat in een bepaald deel van de cel stoffen in andere concentraties voorkomen dan in andere delen. De membranen in een cel hebben een regelende en selecterende functie bij het stoffentransport tussen de organellen. De membranen van organellen dienen ook als bindingsplaats voor enzymen. De functie van een organel wordt bepaald door de enzymen die het organel bevat. Door de compartimentering kunnen in de verschillende organellen specifieke stofwisselingsprocessen plaatsvinden.

 

bio09.gif

Fagocytose

 

Osmose bij planten

 

Osmose speelt een belangrijke rol bij de stevigheid van kruidachtige planten. Het celmembraan en het vacuolemembraan van een (levende) plantencel fungeren als semi-permeabele membranen. De celwanden om de plantencellen zijn volledig permeabel. Ze zijn meestal doordrenkt met vocht.

Onder normale omstandigheden heeft het vocht in de celwanden een lagere osmotische waarde dan het cytoplasma en het vacuolevocht. Door dit verschil stroomt er door osmose water vanuit de celwanden de cel in. Hierdoor wordt het volume van de cel groter, waardoor de cel druk gaat uitoefenen op de celwand. Deze druk wordt turgor genoemd. De celwand rekt iets uit, maar oefent tegelijk een tegendruk uit op de cel. Het geheel wordt steviger. Je kunt dit vergelijken met wat er gebeurt als je een fietsband oppompt. De binnenband zet uit en oefent een druk uit op de buitenband. Hierdoor wordt de band steviger.

Doordat de cel water opneemt uit de celwand, daalt de osmotische waarde van de cel iets. Door de tegendruk van de celwand wordt de waterstroom naar binnen beperkt, nog voordat de osmotische waarden binnen en buiten de cel gelijk zijn geworden. Er ontstaan een evenwicht, waarbij geen nettoverplaatsing meer optreedt. Er gaat dan per tijdseenheid evenveel water de cel in als uit. Onder normale omstandigheden hebben plantencellen turgor. We noemen plantencellen met turgor turgescent. Door turgor zijn de weefsels van kruidachtige planten stevig.

Het cytoplasma en het vacuolevocht kunnen een hogere, een gelijke of een lagere osmotische waarde hebben dan het vocht in de celwanden. Als de osmotische waarde buiten de cel gelijk is aan die binnen de cel, heeft de cel geen turgor. Wanneer de osmotische waarde buiten de cel kleiner wordt dan die in de cel, zal er water de cel instromen. Hierdoor daalt de osmotische waarde iets en er ontstaat turgor. Door de tegendruk van de celwand wordt de osmotische waarde binnen en buiten de cel niet gelijk.

 

Plasmolyse

 

Wanneer de osmotische waarde buiten de cel groter wordt dan binnen de cel, zal er door osmose water de cel uitstromen. Dit gaat door totdat de osmotische waarden binnen en buiten gelijk zijn. Het volume van de cel wordt kleiner, terwijl de celwand niet verandert. De cel laat daardoor los van de celwand. We noemen dit verschijnsel plasmolyse.

Als bij veel cellen van een plant plasmolyse optreedt, verliest de plant stevigheid. Geplasmolyseerde cellen kunnen weer turescent worden als ze voldoende water op kunnen nemen. Bij langdurige plasmolyse wordt het cytoplasma onherstelbaar beschadigd en sterven de cellen. Als een cel sterft, wordt het celmembraan volledig permeabel.

 

plasmolyse.jpg

Plasmolyse

Share this post


Link to post
Share on other sites

Hallo,

 

enkele termen worden niet helemaal correct gebruitk.

 

'De celwanden om de plantencellen zijn volledig permeabel.'

 

--> celwanden zijn een deel van de plantencel, dus je kan geen celwanden om de plantencellen hebben.

--> celwanden in plantencellen zijn niet volledig permeabel

 

 

'Wanneer de osmotische waarde buiten de cel groter wordt dan binnen de cel, zal er door osmose water de cel uitstromen.'

 

--> osmotische waarde bestaat maar je moet ook rekening houden met gravitatie en drukverschillen

--> water stroomt van een hoger naar een lager waterpotentiaal (waterpotentiaal = osmotisch potentiaal + gravitatiepotentiaal + drukpotentiaal)

 

Het is ook belangrijk te vermelden dat diffusie en osmose enkel in rekening mogen gebracht worden bij zeer korte afstanden (micrometers)... bij transport van water en soluten over grotere afstanden is bulkflow belangrijk (hydrostatische druk)

Share this post


Link to post
Share on other sites

Celwanden zijn geen onderdeel van de cel, dat zijn celmembranen. Celmembranen zijn idd geen volledig permeabele membranen, celwanden wel. Het kopje over osmose was algemeen en ging niet over uitwisseling van stoffen in een plant.

Share this post


Link to post
Share on other sites
Celwanden zijn geen onderdeel van de cel, dat zijn celmembranen. Celmembranen zijn idd geen volledig permeabele membranen, celwanden wel. Het kopje over osmose was algemeen en ging niet over uitwisseling van stoffen in een plant.

 

Een plantencel beschikt over een celmembraan en een celwand. Een celwand is dus evenveel een onderdeel van een cel als een celmembraan.

Share this post


Link to post
Share on other sites

Cel (biologie)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

 

De cel is de kleinste eenheid die alle genetische informatie van het organisme bevat en waaruit alle organismen of levende wezens zijn opgebouwd.

 

Alle planten, dieren, schimmels en bacteriën bestaan uit cellen. De cel bestaat onder meer uit een celmembraan, dat de inhoud omgeeft, het cytoplasma waarin (behalve bij bacteriën) een celkern aanwezig is. Het cytoplasma bestaat zelf uit cytosol en celorganellen. Er zijn ook levende wezens die slechts uit één cel bestaan: de eencelligen. Bij bacteriën, schimmels en planten komt naast het celmembraan ook nog een celwand voor terwijl een dierlijke cel alleen door een celmembraan omgeven is.

 

Plantencel_structuur.PNG

 

Lijkt me een uitstekende omschrijving.

Share this post


Link to post
Share on other sites

@ snow white

 

celwanden zijn geen onderdeel van de cel. Celwanden zijn de extracellulaire matrix van de cel, wat voornamelijk bestaan uit cellulose.

Share this post


Link to post
Share on other sites
Niet volledig permeabel noemen we SEMI-permeabel toch?

 

ja en neen, semipermeabel wilt zeggen dat de cel/membraan slechts naar 1 kant permeabel is.

 

MvG

Share this post


Link to post
Share on other sites
ja en neen, semipermeabel wilt zeggen dat de cel/membraan slechts naar 1 kant permeabel is.

 

MvG

 

 

Semi-permeabel wil zeggen dat sommige stoffen ( organische en anorganische componeneten veelal met kleine diameter) kunnen migreren van een hoge concentratie nr een lage concentratie, maar dit kan zowel van binne naar buiten als omgekeerd afhankelijk van de concentraties aan beide zijden van het membraan

Share this post


Link to post
Share on other sites

Damn... Planten zijn echt... fucking slim gewoon:D Check dat dan, dat is toch magie!

Share this post


Link to post
Share on other sites
Semi-permeabel wil zeggen dat sommige stoffen ( organische en anorganische componeneten veelal met kleine diameter) kunnen migreren van een hoge concentratie nr een lage concentratie, maar dit kan zowel van binne naar buiten als omgekeerd afhankelijk van de concentraties aan beide zijden van het membraan

 

Semi-permeabel is net iets meer dan dat,

want het kan best zijn dat er binnen de cel een hogere concentratie is van iets, buiten een lagere en dat er geen transport optreedt.

Dat is nu net een van de functie's van zo'n celwand, dat verschillende samenstelling en verschillende concentraties van elkaar gescheiden kunnen worden.

De cel laat door waaraan hij nood heeft, en dit o.a. d.m.v. gespecialiseerde transportproteïnes.

Share this post


Link to post
Share on other sites

sorry voor de bump, maar ik heb nog een vraag.

bij wortels is er dan sprake van difussie en osmose? of 1 van beide?

of was er sprake van 'actief tranport" ? ;)

 

gr. Kierewiet

Share this post


Link to post
Share on other sites

Join the conversation

You can post now and register later. If you have an account, sign in now to post with your account.

Guest
Reply to this topic...

×   Pasted as rich text.   Paste as plain text instead

  Only 75 emoji are allowed.

×   Your link has been automatically embedded.   Display as a link instead

×   Your previous content has been restored.   Clear editor

×   You cannot paste images directly. Upload or insert images from URL.

Sign in to follow this  

×
×
  • Create New...